* Theodor W. Adorno, Minima Moralia. Bespiegelingen uit het geschonden leven

 

 

Nijmegen

Uitgeverij Vantilt

2013

285 p.

ISBN 9789460040634

€ 19,95

 

 

inhoudachterflap

 

Een goede pen is een gevaarlijk instrument, vooral wanneer die gedoseerd gedoopt wordt in een inktpotje vol humor en ironie. Deze hier voor de vuist weg geformuleerde stelregel lijkt in sterke mate op te gaan voor Theodor Adorno’s Minima Moralia uit 1950. Eigenlijk laat deze essayverzameling zich goed samenvatten als de ontmaskering van een zinvol bestaan met dito toekomsthorizon, gekoppeld aan een flinke dosis nostalgie.

Het vraagt weinig opmerkingsgave om te zien dat Adorno in zijn geschriften, zwak gezegd, een doorgewinterde pessimist was. En wie Adorno’s denken wil samenvatten als een commentaar bij de ondergang van het Avondland doet hem geen groot onrecht. Dit pessimisme werd, zo lijkt het, nog verder versterkt tijdens Adorno’s ballingschap in de Verenigde Staten, waar hij als Duitse jood bescherming had gezocht.

Duidelijk treedt dit naar voren in de min of meer tegelijkertijd, met Max Horkheimer, geschreven Dialektik der Aufklärung (1947): de Verlichting streefde naar de bevrijding van de mens door de rede, maar dat vrijheidsstreven sloeg om in een volledige onderwerping van de mens in de moderne massa- en consumptiemaatschappij.

Onwillekeurig doen Adorno’s essays denken aan de volledig verwoeste en uitgewoonde landschappen van zijn tijd- en landgenoot en medeballing in de VS, schilder-beeldhouwer Max Ernst, bijvoorbeeld “Europe after the Rain” (begin jaren ’40). Of aan Dante Alighieri: “Laat varen alle hoop, gij die hier binnen treedt.”

En desondanks zijn Adorno’s essays een genot om te lezen. Theodor Adorno blijkt een zeer begaafde en zeer leesbare essayist, wat hem trouwens ook voor niet-filosofen boeiende lectuur maakt.