* J. Gray, De stilte van dieren. Over de vooruitgang en andere mythen

 

 

De stilte van dieren. Over de vooruitgang en andere mythen

Amsterdam

Ambo

2013

168 p.

ISBN 9789026326509

€ 18,95

 

inhoudachterflap

 

Cultuurpessimisten, hoe vilein ze in hun kritiek ook kunnen zijn, hebben ook iets potsierlijks over zich. Ik bedoel dit. Waarom zou iemand die al het menselijke tobben overbodig vindt en de mens een onverbeterbaar mislukt project van de natuur zich daar nu zo over opwinden? John Gray lijkt goed in de categorie van profeterende aartspessimisten te passen.

Daarmee is nog niet gezegd dat Gray een slecht boek heeft afgeleverd. Integendeel. Na een wat onzekere start in het eerste deel van het boek, waar deze lezer zich enkele keren afvroeg waar de auteur hem brengen wil, ontstonden er langzaam enige contouren.

Gray richt zijn pijlen in het bijzonder op humanisten, die vooral een beroep doen op de redelijkheid van de mens maar zonder dat ze daarvoor maar het minste bewijs hebben.

Feitelijk, aldus Gray, hebben humanisten twee kwaden in hun denken bijeen gebracht. Met hun diepe geloof in de rede zijn ze volgelingen van ‘de beschermheilige van het humanisme’, Socrates. Door hun hoop op verlossing blijken ze navolgers van het christendom. En ook wanneer ze het hebben over de uniekheid van de mens of vooruitgang, maken ze gebruik van een religieuze mythe die binnen de (mens)wetenschap geen plaats heeft.

Humanisten, zo blijkt, zijn volgens Gray nog erger dan christenen. Die laatsten doen in elk geval nog een beroep op iets wat de mens te boven gaat: het menselijke onvermogen om te allen tijde en aanhoudend het goede te doen.

Wat een wonderlijke titel lijkt, De stilte van dieren, werkt Gray uit in het derde en laatste deel van zijn boek. Ze verwijst naar een soort atheďstische spiritualiteit, een ‘vluchtige’ stiltemystiek, die mensen zich eigen kunnen maken.

Met een beroep op Blaise Pascal wijst hij op het onderscheid tussen stilte van dieren en van mensen. De stilte van het dier heeft betrekking op het onvermogen in gesprek te treden en daarmee valt het dier altijd min of meer samen met zichzelf en zijn omgeving.

Bij de mens echter staat de taal hem in de weg en daaraan valt niet te ontsnappen, ook al onderneemt hij serieuze pogingen toe te verstillen. ‘Mensen zijn de leegte die naar zichzelf kijkt’, schrijft Gray. Het universum dat met de mens tot bewustzijn is gekomen, ziet zichzelf: een gapende leegte. Stilte is het middel om daaraan te ontsnappen, niet door bij jezelf naar binnen te kijken, door zelfonderzoek, maar door naar buiten te treden, door dichtbij de natuur en de dieren te staan. Die stilte is wel ontdaan van iedere metafysiek.

 

Ook voor wie misantropie als een onaangename levenshouding verwerpt, kan Gray’s boek interessant zijn, juist omdat hij probeert er een bepaalde niet scherp gedefinieerde levensinstelling aan vast te koppelen. Daarbij maakt hij gebruik van talrijke minder bekende dichters, schrijvers en denkers. Daardoor wordt dit boek ook een literaire ontdekkingstocht.