* J.L.M. Gribnau, Belastingen als moreel fenomeen. Vertrouwen en legitimiteit in de praktijk

 

 

Den Haag

Boom fiscale uitgevers

2013

114 p.

ISBN 9789089747488

€ 19,00

 

 

inhoudachterflap

Net als overigens werkeloos zijn en niet willen werken, zijn belastingen – opleggen, innen en betalen – een met zware, ook morele oordelen beladen verschijnsel. Toch wordt er relatief weinig over geschreven vanuit moreel of filosofisch perspectief. Hoogleraar Hans Gribnau stelde in een recent verschenen publicatie het morele gehalte van belastingen aan de orde.

Startpunt van Gribnau’s tot boek uitgewerkte inaugurale rede aan de Universiteit van Tilburg is een essay van Peter Sloterdijk uit 2009. Daarin hield de Duitse filosoof een pleidooi om de belastingplicht voor burgers af te schaffen en in te ruilen voor een systeem van vrijwillige bijdragen.*

Sloterdijk – volgens Welt-journalist Richard Kammerlings een ‘populist in het kleed van een dwarse denker’** – werd destijds fel bekritiseerd, omdat hij gepleit zou hebben voor een tamelijk economisch libertaire benadering van belastingafdracht. Iets waar hij nadien nuances in heeft aangebracht.

In hoofdstuk 2 wordt Sloterdijks zienswijze nogal verrassend geconfronteerd met opvattingen van Machiavelli, Spinoza en Adam Smith. Het blijkt dan dat zowel Niccoló Machiavelli als de man van de invisible hand een positieve houding tegen belasting betalen innamen. Zelfs inkomensbeleid middels belastingen en een grotere bijdrage van rijken laten zich bijvoorbeeld met de Schotse moralist Smith verdedigen.

En met Baruch de Spinoza komt een perspectief in zicht van wat in deze bespreking gemakshalve wordt afgekort tot burgerschap. Gribnau brengt Spinoza in verbinding met het pleidooi van Sloterdijk om (met name rijke) burgers tot vrijwillige belastingafdracht te bewegen.

Vrijwilligheid, aldus Sloterdijk, zou het wederzijds vertrouwen tussen staat en burger tot uitdrukking kunnen brengen: de staat rekent erop dat de burgers tot het algemeen belang bijdragen en de burgers gaan er van uit dat dezelfde staat het algemeen belang optimaal realiseert. En daarmee zijn uiteraard moraliteit en legitimiteit van belasting en belastingafdracht gediend.

Waar het gaat om vertrouwen en legitimiteit tussen burger en staat noemt Gribnau belastingen, in navolging van Sloterdijk, ‘het morele fenomeen bij uitstek’.

Gaandeweg hoofdstuk 3 beweegt de auteur zich richting de politieke besluitvorming en de vormgeving van die besluiten door de belastingdienst, maar dan heeft hij zijn meer algemeen-filosofische pointe m.i. al ruimschoots gemaakt: Peter Sloterdijks analyse verdient meer krediet dan die heeft gekregen.

 

Gribnau’s analyse van het vertrouwen in en de legitimiteit van het Nederlandse belastingsregime is mede gestoeld op het gedachtengoed van de genoemde filosofen, dat in hoofdstuk 2 uiteen wordt gezet. Op basis daarvan onderzoekt de auteur in de hoofdstukken 3 en 4 de politieke vormgeving van het stelsel en de uitvoering ervan door de belastingdienst.

De uitkomsten van Gribnau’s analyse zijn met name negatief waar het de politieke besluitvorming betreft, zeker wanneer beleidsdoelen in belastingmaatregelen worden vertaald (bijvoorbeeld vrijstellingen of subsidies). Een ander voorbeeld zijn groene belastingen. Als de opbrengsten niet daadwerkelijk worden gebruikt om groene doelen te realiseren, zullen ze een aanslag op vertrouwen en legitimiteit vormen.

Bovendien zijn de elkaar opeenvolgende, nogal eens wisselend samengestelde regeringscoalities de oorzaak van een grote wisselvalligheid in het na te streven beleid en de vastlegging daarvan in wetten. Misschien vinden sommige lezers dit cru, maar Gribnau spreekt in dit verband niet ten onrechte van ‘wegwerpwetgeving’.

Een ander niet minder groot gevaar voor vertrouwen en legitimiteit vormen belastingvoordelen voor het bedrijfsleven, zoals de successievrijstelling bij vererving van het eerste 1 miljoen euro bedrijfsvermogen. Gribnau kwalificeert dit specifieke stuk wetgeving als ‘superprivilege’, ‘subsidie’ en ‘cadeautje van de schatkist’. Al werd deze wet nooit geëvalueerd op effectiviteit, de vrijstelling liep van 25 procent in 1998 op tot 100 procent in 2010.***

Beknopt samengevat komt het huidige belastingbeleid hier op neer. Feitelijk hebben politieke, misschien wel populistische korte termijn doelen een hogere prioriteit dan het versterken van de duurzame band van vertrouwen en legitimiteit tussen burger en overheid.

 

Ofschoon deze publicatie zich niet direct richt tot ethici en anderszins filosofisch georiënteerde belangstellenden heeft Gribnau een interessant boek geschreven, dat hopelijk aanleiding geeft tot verdere reflectie. Daarmee zou ook een wens van de auteur in vervulling gaan, namelijk een meer interdisciplinaire benadering van belastingrecht en -wetgeving.

 

  *  ‘Die Revolution der gebenden Hand’: Frankfurter Allgemeine Zeitung (13-6-2009).

 **  ‘Gegen Sloterdijk’: Welt am Sonntag (23-6-2013).

***  Dagblad De Telegraaf geeft ook nog de volgende tussenetappes: 30 procent in 2002 en 75 procent in 2005.  Zie ‘Wetgever discrimineert erfenis partner en gezin’: De Telegraaf (2-8-2012).